Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Hij heeft [46]u, als gij [47]dood waart in de misdaden, en [48][in] de voorhuid uws vleses, [49]mede levend gemaakt met Hem, al [uw] misdaden u [50]vergevende; 46. Namelijk die nu in Christus gelooft en gedoopt zijt. 47. Zie Ef.2:1. 48. Dit wordt niet gesproken van de eigenlijk genoemde voorhuid, die de gelovige Colossensen nog hadden, maar van de natuurlijke verdorvenheid, waarin zij voor hunne bekering waren, die alzo bij gelijkenis genoemd wordt, omdat de voorhuis in het Oude Testament een schandelijk en verachtelijk ding was bij de Israelieten. Zie dergelijke wijze van spreken Deut.10:16; Jer.9:25, enz. 49. Zie Ef.2:5. 50. Of, genadiglijk vergevende, of vergeven hebbende. Want door het geloof worden ons onze misdaden en zondige aard uit kracht van Christus' verdiensten vergeven, en wordt het lichaam der zonde, of de oude mens, in ons ook gedood, van welke beide weldaden de doop, een teken en zegel in het Nieuwe Testament is, gelijk de besnijdenis in het Oude was; Rom.2:29, en Rom.4:11.